Dichter(s)bij Paul Snoek
"Paul Snoek die moet in zijn leven zo'n geweldige vreugde gehad hebben, in zijn illusies, zoekende dat gevoel is veel groter dan bij gelijk wie. Dat uit hij in zijn gedichten. Maar ook zijn verdriet moet zeer erg geweest zijn." (Vader Paul Snoek)
Paul Snoek is het pseudoniem van Edmond André Coralie Schietekat. Hij werd geboren op zondag 17 december 1933, al zal hij later verklaren dat hij op zaterdag 16 december ter wereld kwam. Dit typeert de man volledig. Collega's omschrijven hem als briljant, maar dat kan je niet alle dagen zijn, en dan viel hij een depressie.
De naam Paul Snoek komt van Paula Snoek, zijn geliefde moeder, en van het acquatische element dat zijn poëzie kenmerkt. Zijn eerste dichtbundel heet Archipel (1954). Naast dichter is Paul Snoek ook een verdienstelijk schilder. Hij tekent ook de cover van de bundel. Uit zijn eerste bundel blijkt dat zijn taal en zijn beelden vaak aan de schilderkunst ontleend zijn. Archipel, het gedicht waarmee de bundel opent kan in zekere zin als motto boven het hele oeuvre van Snoek geplaatst worden. Het bevat een groot aantal motieven die herhaaldelijk in het werk van Snoek voorkomen: het kind, het water, de zee, de droom, de lichamelijkheid, het verlangen, het eiland, de zon, de verbrokkeldheid, de gespletenheid en de dood.
ARCHIPEL
Ik ben een ruïne van de zee
omringd door alle namen van het water
waar elke droom een eiland wordt
dat elba heet
en elk verlangen
zand van sint helena
waar ik het meikind ben dat aan de stranden
met zonnecirkels speelt
en 's avonds schelpen van de dood verzamelt
waar ik het lijf ben
dat zijn onbewoonde handen
celebes aan god en vuurland aan de mensen geeft
maar dat te zelden mens is mens alleen.
De aanwezigheid van de mens leidt voor Snoek tot angst en bedreiging. Hij belichaamt het beeld van de eenzame dichter. Over die eenzaamheid zegt hij: "Wie eenmaal eenzaam was, is eeuwig eenzaam." Hij heeft geen contact met mensen omdat er teveel lawaai en teveel dood in hen is. In 1957 verschijnt het prozadebuut van Paul Snoek, Reptielen en amfibieën. De vergelijking met Kafka is treffend. De verhalen worden gekenmerkt door de literaire symbiose tussen absurde en irreële elementen en gebeurtenissen uit het dagelijkse leven.
In 1959 verschijnt de bundel De heilige gedichten, die in de Vlaamse poëziewereld het effect heeft van een napalmbom. Op De Bezette stad van Paul van Ostaijen en De Oostakkerse gedichten van Claus na, veroorzaakte nooit een bundel zo'n consternatie. Paul Snoek gaat als een nietsontziende verbale terrorist alle zogenaamde Hogere Waarden te lijf. Hij zet zich scherp af tegen alles wat hij in zijn leven als dwang heeft ervaren: het koningshuis, de familie, de clerus, de godsdienst, de kuise Vlaamse maagd, het militair gezag, de burgelijke moraal en zelfs de poëzie.
Hij ontvangt de Arkprijs van het Vrije Woord in 1963, die hij in tegenstelling met wat hij eerder beweerde toch aanvaardt. Pas na de geboorte van zijn twee zonen valt de eenzaamheid van hem af. Hij brengt Nostradamus en Richelieu uit die gezien worden als de beste bundels van Snoek.
In 1967 verschijnt De zwarte muse die een jaar nadien met de Driejaarlijkse Staatsprijs voor Poëzie wordt bekroond. Deze bekroning moet eerder gezien worden als een bekroning van zijn hele schrijfcarrière want De zwarte muse voegt niets toe aan zijn oeuvre. De dichter verklaart zelf: "De zwarte muse is mijn testament, de laatste vijffrankstukken, kruimels en briefjes. En nu zijn mijn zakken leeg. Ik heb een punt willen zetten. Er moet iets gebeuren, van milieu veranderen, mijn vrouw laten zitten, wat dan ook. Dan zal ik misschien weer poëzie kunnen schrijven vanuit het zich willen bevestigen."
In 1971 geeft Snoek de negen Gedichten voor Maria Magdalena uit, met een erotische omslagontwerp van zijn hand. De Gedichten voor Maria Magdalena behoren tot het beste wat er in het Nederlands aan liefdeslyriek is geschreven.
VIJFDE GEDICHT VOOR MARIA MAGDALENA
Van je eerst tot je laatste lichaam,
liefste, laat mij al de minnaars zijn.
Eerst de jonge danser, zacht en eenzaam,
die je speeksel zoekt en drinkt als wijn.
Later de gevreesde die zijn mieren
jaagt van hoer naar hoer, tot onze schade.
Soms de sterke met verstilde spieren,
hemelsbreed van blijdschap en genade.
Laatst de vader die het zaad zal dragen,
van je vrucht de pijnloze pijn,
en aan je lichaam zal vragen:
liefste laat mij de geliefde zijn.
Gedrichten verschijnt een jaar later. Gedokumenteerde aktualiteitspoëzie en/of alternatieve griezelgedichten, die ophef maakt en met de Jan Campertprijs wordt bekroond. Ook in deze Gedrichten blijft hij trots zichzelf en vertikt hij het in te spelen op modieuze maatschappelijke trends. Zelf zegt de dichter: "Het woord gedricht is nieuw en indien het ooit in het Woordenboek der Nederlandse taal terecht komt, waar ik sterk aan twijfel, zal het best omschreven worden als volgt: in het enkelvoud een cynisch, saditisch gedicht dat de lezer figuurlijk en soms letterlijk kippevel bezorgt, in het meervoud de soortnaam van een nieuw genre in de poëzie, namelijk het totaal vernietigende genre, niet te verwarren met anti-poëzie, die zichzelf vernietigt. (...) In mijn Gedrichten wil ik bewudt de mens met zijn neus in de drek van zijn beschaving duwen. Ook in volgende bundels Gedrichten, want zolang er drek is, is er hoop. Mijn gedichten zijn inderdaad stront, ik bedoel, de gezonde stoelgang van mijn verbeelding."
VERHAAL VAN EEN OOGGETUIGE
Zowat driehonderd mannen zitten in een kring.
Het is ijskoud en ze zijn naakt.
Ze beschermen hun blote vrouwen en kinderen
tegen de scherpe zuidpoolwind.
Soms mag een oudere man de kring verlaten
om wat warmte op te doen tussen de vrouwen.
Vaak krijgt hij dan een stukje rauwe vis.
Daarna neemt hij opnieuw zijn plaats in,
want bij de mensen blijven mannen altijd mannen.
Er nadert een helikopter door zeehonden bemand.
Het zijn geleerden, technici en godsgezanten.
Ze maken films en droppen helgekleurde zakken
met voedsel. Er staan goede woorden op de zakken.
Op zeker ogenblik schoudert een zeehond zijn geweer
en hoewel hij weet dat op het doden van mensen
zware straffen staan,
gaande van 500 dollar tot een jaar hechtenis,
legt hij een rechtstaande man,
de mooiste van allen,
neer.
Paul Snoek is altijd blijven schilderen en tekenen, en in 1972 besluit hij zich enkel nog aan de schilderkunst te wijden. In 1972 en 1973 exposeert hij vier keer en verkoopt zeer goed. Ook schrijft hij twee nieuwe dichtbundels die hij illustreert met eigen grafisch werk.
In 1975 werkt hij mee aan de Wies Andersen Show, maar na een tijdje vliegt hij er uit omdat hij in een interview had verklaard dat hij de show 'te stom vond om dood te vallen'.
In 1978 verschijnt de dichtbundel Welkom in mijn onderwereld. Paul Snoek die zelf hoog oploopt met de bundel en verklaart dat hij de beste dichter van Europa is, is geweldig ontgoocheld wanneer de bundel geen weerklank krijgt. De bundel wordt wel bekroond met de Dirk Martensprijs van de stad Aalst.
Paul Snoek koopt zich in 1981 een gloednieuwe Alfa Romea. Hij gaat op bezoek bij collega-dichter Walter Haesaert, maar die is niet thuis. De vrouw van de dichter maant hem aan voorzichtig te zijn. Paul Snoek is heel opgewekt en antwoordt: " Daar ga ik mij nu mee doodrijden." Wat hij 20 minuten later ook doet. Niemand weet of hij dit doelbewust heeft gedaan of niet.
Bron: Leus, H. (1991). Bloemlezing uit de poëzie van PAUL SNOEK. Gedichters van nu 2. Poëziecentrum v.z.w.: Gent
Paul Snoek komt over als een getormenteerde ziel. Zijn gedichten zijn pessimistisch dan weer erotisch. Ze zitten vol beeldspraak. Paul Snoek schept letterlijk beelden in zijn gedichten. Zijn manisch depressieve geest wordt erin weerspiegeld. Zijn uitspraken maken hem niet sympathiek, maar dat is ook niet zijn bedoeling. Hij voelt zich eenzaam.
ZEEWAARTS GERICHT
De zee is trots op haar duinen.
Brekensgereed houdt zij de dijken bestendig.
Zij heeft haar kusten lief en kust ze.
De zee plant zich voort in het water.
De zee is voedzaam als een rijpe boomgaard.
Zij is de moeder van de grootste sterren.
De zee is een regen van goedheid,
beken maar, zij is onmisbaar.
De zee blijft altijd altoos vrede,
want in de zee werd nog niemand mishandeld.
In dit gedicht is er een voortdurende interactie tussen de zee en het land. De zee (en bij uitbreiding water) is een belangrijk motief in het werk van Paul Snoek. Hij verwijst naar de zee als zoet in plaats van zout, omdat zout bitterheid en onvruchtbaarheid symboliseert. De zee is als een moeder, zijn moeder, die zo belangrijk voor hem is. Alle vrouwen zijn hoeren voor hem, enkel zijn moeder is een vrouw. Al van jongsaf kijkt hij erg naar haar op. De zee staat symbool voor vruchtbaarheid, in de zee ontspringt nieuw leven. De gedichten van Paul Snoek bevatten geen rijm. Dit gedicht is opgebouwd uit 2 terzinen en een kwatrijn om af te sluiten. Er is sprake van parallellisme in de eerste versregels, mits een beetje dichterlijke vrijheid toegestaan wordt in de eerste versregel van de eerste terzine. Het ritme is dat van een amfibrachys (zacht - zacht - hard). Het gedicht bevat personificatie (de zee is trots op haar duinen) en metafoor (de zee is een regen). Verder is het gedicht vrij opgebouwd.

In 1991 heeft de stad Sint-Niklaas de Paul Snoek Poëzieprijs in het leven geroepen. De Paul Snoekprijs is een literatuurprijs die uitgereikt wordt door het stadsbestuur van Sint-Niklaas, de geboorteplaats van Paul Snoek. De prijs bekroont een bundel Nederlandstalige poëzie en werd voor het eerst uitgereikt vijf jaar na zijn overlijden. Hij werd ingesteld als vijfjarige prijs, in 2001 werd dat omgezet naar een driejarige prijs.
In 1982 schetst 'De vijfde windstreek' het portret van Paul Snoek waarin vrienden, familie en collega's getuigen.
Moderne interpretatie van het gedicht 'Memoires' van Paul Snoek.
Gedicht voor mezelf.